05. Paneel: Het Romeinse leger
Het Romeinse leger
De Romeinen bouwen hun wegen in de eerste plaats voor militaire doeleinden: legereenheden kunnen zo gemakkelijk oprukken van de ene naar de andere plaats, wat belangrijk is voor de consolidatie van het Rijk en de grensbewaking.
De Romeinen hebben hiervoor een echt beroepsleger, dat bestaat uit twee soorten soldaten: legionairs en hulptroepen. Binnen deze twee groepen zijn echter grote verschillen. De legionairs zijn gelegerd in castra, grote legerkampen. Om legionair te worden, moest je echter wel Romeins staatsburger zijn. Veel mannen geven zich hiervoor vrijwillig op om zo aan hun betaalde dienstplicht te kunnen voldoen. De legionairs worden bijgestaan door auxilia, hulptroepen. Deze bestaan uit mannen zonder het Romeinse burgerrecht en worden vaak gerekruteerd uit lokale volksstammen. Vaak is het leveren van soldaten voor deze stammen een verplichting. De cohortes (infanterie) worden dan ook vernoemd naar de stam waaruit de eerste lichting is voortgekomen. De auxilia worden gelegerd in kleine forten – castella – en verdienen minder dan de legionairs. Als ze hun diensttijd van 25 jaar voltooien, krijgen ze als beloning het Romeinse burgerrecht voor zichzelf en hun gezin. De legionairs ontvangen alleen een geldschenking of een stuk grond.
Een cohors bestaat uit ongeveer 480 manschappen en staat onder leiding van een Romeinse officier. De soldaten patrouilleren langs de grens, bemannen kleinere wachtposten of voeren andere werkzaamheden uit, zoals het aanleggen van wegen, het bouwen van versterkingen en het verzorgen van transporten van voedsel en bouwmaterialen. Hun aanwezigheid zorgt voor een enorme opbloei van de plaatselijke economie.